Verdeel dat extra geld over álle wetenschappers

Verschenen in Trouw, 24 september 2022

Het was u tussen prijsplafond en stikstofemoties wellicht niet opgevallen, maar de koning had dinsdag ook een zinnetje over (onder meer) de universiteiten: “Grote investeringen in mbo, hoger onderwijs en wetenschap brengen rust en ruimte voor docenten en studenten.”

We krijgen er geld bij. Eindelijk – want het hoger onderwijs wordt al jaren structureel ondergefinancierd. Actiegroep WOinActie wijst hier al een jaar of vijf op, steeds opnieuw, en die volharding heeft nu tot extra geld geleid. Geld dat er zonder WOinActie vermoedelijk niet gekomen was. Universiteitsbestuurders zouden er dan ook goed aan doen ruimhartig hun dank te betuigen aan WOinActie in het algemeen, en aan trekkers van het eerste uur Ingrid Robeyns, Rens Bod en Remco Breuker in het bijzonder.

Je zou zeggen: zij kunnen nu voldaan achteroverleunen. Maar nee. Want het geld komt er, en daar is iedereen blij mee, maar het geld komt met voorwaarden – en over die voorwaarden zijn zorgen. Bij de actievoerders van WOinActie, maar ook bij bijvoorbeeld de jonge wetenschappers van De Jonge Akademie.

Minister Dijkgraaf wil het geld uitdelen in de vorm van starters- en stimuleringsbeurzen. De startersbeurzen zijn bedoeld voor jonge wetenschappers. Zodra een wetenschapper in vaste dienst komt, is het idee, krijgt die een startersbeurs van 300.000 euro. Om zo rustig een eigen onderzoekslijn op te kunnen zetten, en niet meteen de subsidiemarkt op te moeten. Klinkt mooi, komt uit een goed hart, en toch zou het zomaar kunnen dat dit plan voor veel wetenschappers de werkdruk niet verlaagt, en mogelijk zelfs verhoogt.

Eerste probleem: het is de vraag of er genoeg geld is om élke starter een beurs te geven. Sommige starters krijgen drie ton, anderen krijgen niks. De universiteiten hebben al met de minister afgesproken dat het ‘niet-competitieve middelen’ zullen zijn, maar welk verdelingsmechanisme zowel competitie als gevoelens van nijd en afgunst tussen collega’s kan voorkomen, is mij niet duidelijk.

Ander probleem, zelfs als er genoeg geld is voor iedereen: een deel van de starters zal het geld ongetwijfeld inzetten voor het aanstellen van promovendi. En dus krijgen we nog meer kwetsbare werknemers onderaan de piramide die, als ze klaar zijn met hun proefschrift, met nog meer andere gepromoveerden moeten concurreren om heel weinig vaste posities. Meer competitie, meer werkdruk.

Laatste probleem: er zijn ook wetenschappers die niet aan het begin van hun carrière staan. Vrij veel zelfs. Die hebben ook een hoge werkdruk, maar mogen geen startersbeurs. Voor hen zijn er wel de stimuleringsbeurzen. Maar het geld daarvoor is beperkt, dus wederom: nijd en afgunst. Ook tussen gestimuleerde en starter, trouwens, want de startersbeurzen kunnen hoger zijn dan de stimuleringsbeurzen.

Dat er extra geld komt is prachtig, maar als we het op deze manier verdelen, helpen we een deel van de beginnende onderzoekers, maar laten we de meeste al jaren overwerkte wetenschappers dieper in de modder wegzakken.

Hoe dan wel? Dijkgraaf is al verschillende keren op een elegant alternatief gewezen: verdeel gewoon al het beschikbare geld over alle wetenschappers. Natuurlijk, als iedereen meedeelt blijft er per persoon minder geld over, maar het is nog steeds genoeg voor een student-assistent die je interviews uittikt, wat extra secretariële ondersteuning zodat je niet zelf vergaderverslagen hoeft te maken, of aanschaf van nieuwe meetapparatuur zonder dat je een subsidieaanvraag hoeft te schrijven.

Wie meer wil, kan met collega’s budgetten stapelen om, bijvoorbeeld, een extra staflid aan te stellen, duurdere instrumenten te kopen of, voor wie Dijkgraafs plan wel een goed idee vond, een startersbeurs te geven aan de nieuwe collega die in vaste dienst komt.

Geld voor iedereen, elk jaar opnieuw: zo krijg je échte rust voor álle wetenschappers.